Oktober 2019 | Lees alle columns
Er stond een man te wenken achter bij mijn tuin. Hij had zijn fiets neergezet tegen een van de jonge boompjes die de gemeente dit voorjaar had geplant. Toen hij zag dat ik hem zag en begreep dat ik hem begreep, draaide hij zich om. Hij zette eerst netjes zijn fiets op slot en stak het fietspad over en kwam bij het hek staan. Schatte hem van mijn leeftijd of iets ouder en zag tot mijn genoegen dat zijn buik in omvang de mijne zou verslaan. Hij schudde mijn hand en stelde zich netjes voor.
Het waren die grote bloeiende krokussen die hem opgevallen waren. Vorige week een paar maar gisteren was hij gestopt voor de tientallen die bloeiden. Ik legde uit dat het Colchicums waren en er ontspon zich een aangenaam gesprek. Vanzelfsprekend nodigde ik hem uit om eens al dat moois van dichtbij te bekijken en al gauw was hij mijn slachtoffer van een heuse rondleiding in de rotstuin. Hij bleek een goed luisteraar en scheen oprecht geïnteresseerd, wat bij mij de rem volledig wegnam, waardoor ik nog meer informatie op hem losliet.
Hoewel druk in gesprek, had ik uit mijn ooghoek beweging gezien in de keuken die uitkijkt op de rotstuin. En ja, mijn vrouw toonde zich een uitstekende gastvrouw door ons te verblijden met een dienblad koffie en koekjes. Mijn gast nam het gretig aan en gedrieën zaten we nog een kwartiertje in het september zonnetje en dronken onze koffie. Toen mijn vrouw opstond en de lege kopjes op het dienblad zette, vond hij het ook tijd om weer eens op te stappen want de tijd stond niet stil, zei hij.
Ik liet hem uit zoals een goed gastheer betaamt en liep even mee naar zijn fiets. Hij zocht even naar zijn sleutel en terwijl hij zijn fiets van het slot haalde, vertelde ik dat het goed was dat hij zorgvuldig was met het op slot zetten. En schetste kort de vernielingen in de tuin, het vandalisme. Hij keek er niet van op, zei hij en had het over een wereld die zijn wereld niet meer was. Hij zei gedag en fietste weg. Ik keek hem nog even na en liep toen richting de keuken. Mijn vrouw kwam mij al halfweg.
‘Aardige man, wie was dat?’, vroeg ze. ‘Geen flauw idee’, antwoordde ik, ‘zomaar iemand’. ‘Zomaar iemand’, herhaalde ze mijn woorden. Ik vertelde dat hij voor de Colchicums was gestopt. ‘Oh ja, die dikke krokussen, dat kan ik begrijpen dat hij daar voor stopt’, zei ze. ‘Het is geen krokus, het is herfststijlloos’ ‘Oh, nou ja het zal wel, maar hoe ze ook heten die man had in ieder geval wel stijl, vriendelijk beleefd en netjes’. Daar had ze volkomen gelijk in dacht ik toen ze richting huis liep, zo kon het ook nog en dacht aan de vernielingen van enkele weken terug.
Even bleef ik staan bij een grote groep Colchicums en sprak meer tot hen dan in mijzelf: ’Dat hadden jullie niet gedacht hè, stelletje dikke krokussen, dat jullie mensen kunnen verbinden.’